Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En heerste over den berg Hermon, en over Salcha, en over geheel Bazan, tot aan de landpale [7]der Gezurieten, en der Maachathieten; en de helft van Gilead, de landpale van Sihon, den koning van Hesbon. 7. Deze woonden in het land Basan aan de uiterste palen van dat land, hetwelk 2 Sam.15:8, door Absalon genoemd wordt Gesur in Syrie, omdat het omtrent de stad en het land van Damaskus lag. Gesur was een koninklijke stad. De dochter van Thalmai, den koning te Gesur, was Davids huisvrouw en de moeder van Absalom, 2 Sam.3:3, tot welken ook Absalom gevlucht is, toen hij zijn broeder Amnon had omgebracht, 2 Sam.13:37. Het land der Gesurieten is wel den halven stam van Manasse ten deel gevallen, maar zij hebben de inwoners daarvan niet verdreven, hfdst.13 vs.13.